De ‘satan’ gezien als bron van alle kwaad, maar klopt dat wel? In het eerste Testament rijst er toch een ander beeld op dan wij kennen. Bij deze wil ik mij beperken tot het eerste Testament.
Het woord satan betekent tegenstander en aanklager (met de klemtoon bij satan op de 2e lettergreep). Er wordt in de Tenach niet gesproken over de satan als persoon maar als rol van aanklager of tegenstander. Het woordje ‘de satan’ staat er alleen als het de rol van aanklager inneemt in het Hebreeuws.
Allereerst ga ik in op het woord: ‘een tegenstander’.
Wij kunnen allemaal Gods tegenstander zijn maar God kan ook tegenover ons komen te staan en dan wordt precies hetzelfde woord gebruikt. God noemt zich satan in Numeri 22: 22 en 32.
Bileam wordt tegengehouden door de Engel des Heren en daar wordt het woord satan voor de Engel des Heren gebruikt (de Naardens vertaling geeft dit ook aan want in veel Nederlandse vertalingen kun je het niet herkennen).
God staat hier als satan tegenover Bileam. In 1 Kronieken 21:1 wordt hetzelfde woord gebruikt en nu is David Gods tegenstander. Daar staat dat een satan, David aanzette tot zonde? Wie was dat dan?
In het jodendom denkt men dat er een man in zijn Paleis was, een tegenstander van God die David influisterde dat het misschien wel een goed idee zou zijn een telling te houden. Dit zou kunnen. Dit is wat je bij de boom terugziet in Genesis 1. De slang is een beeld van een tegenstander (satan), zoals er velen zijn en Adam aanzette tot ongehoorzaamheid. Heel Genesis 3 is een metafoor, waarbij de slang een beeld is van de Farao die dacht dat hij het middelpunt van het universum was. Alles draaide om hem. Farao’s beeltenis was ook een slang. Hij droeg die op zijn kroon. Mozes die uit Egypte kwam gebruikte dit als beeld van hoogmoed, macht, jezelf boven God stellen, eigen wijsheid.
David laat zich leiden door deze hoogmoed, (de slang) en het stijgt hem naar het hoofd. Exodus 30:12 zegt hoe hij deze telling had moeten houden.
Hij kiest ervoor om tegen God in te gaan.
Waar komt het kwaad vandaan?
De Bijbel is er duidelijk over — uit het hart. Mattheus 15: 17-19.
Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht diefstal, valse getuigenissen laster.
Efeze 4:29 ‘Laat alle wrok, en drift en boosheid varen, alle geschreeuw en gevloek en alle kwaadaardigheid’.
Lucas 6:45 ‘Een goed mens brengt uit de schatkamer van zijn hart goede vruchten voort en een slecht mens uit zijn slechte schatkamer het kwade voort, want waar het hart vol van is loopt de mond van over’.
Psalm 51:10 -19 ‘Schep oh God een zuiver hart in mij’.
In David welt tegenstand tegen God op.
De Bijbel kent vele satans-tegenstander:1 Koningen 11: Hadad, Jerobeam, Rezon de zoon van Ejada- tegenstanders van Salomo. Overal staat het woord satan. Maakt Jezus, Petrus uit voor Satan met een hoofdletter S dan zou dat echt heel ernstig zijn. Nee, hij is heir gewoon Gods tegenstander.
Iedereen die tegenover God staat is satan. Petrus was dat in Mattheus 16:23.
De slang in het paradijs nam de rol van tegenstander aan om Adam een ander evangelie aan te bieden. Iedereen die zegt: het maakt niet uit wat je doet, en de wet is afgeschaft, je kunt als God zijn is Gods tegenstander is satan. Het zit in ons allemaal, rebellie tegenover God maakt van ons kleine satans. Als we niet doen wat Hij vraagt zijn we Zijn tegenstanders.
Nu zult u zeggen mooi maar er staat verlos ons van de boze. Binnen het jodendom noemt men dat de ‘yetzer hara’, dat wat er in ons hart omgaat aan boze gedachten (Genesis 3). Die boze zit in iedere mens. Bevrijd ons van onszelf en…. van mensen die op kwaad uit zijn (denk aan de Poetin, de Hamans, de Hitlers van onze tijd)
Volgende week: satan als aanklager.