“Hoger dan de blauwe luchten en de sterretjes van goud woont mijn Vader in de Hemel die van alle mensen houdt”.
De bovenstaande quote komt uit een kinderliedje dat ik vaak voor mijn kleinkinderen zing als zij gaan slapen. Was deze gedachte ook de motivatie van de mensen die bouwden aan de toren van Babel? En gingen zij op weg naar God die hoog in de hemel woont? De bouwers waren, zo staat in de bijbel, oostwaarts getrokken en op een vlakte terechtgekomen.
‘Oostwaarts getrokken’ en ‘vlakte’ betekenen in deze context dat zij afgedwaald waren en van God waren weggelopen, bepaald niet op weg naar God. Naar het oosten vertrekken en op een vlakte terechtkomen wordt op verschillende plekken in de bijbel in relatie gebracht met van God af bewegen. Wilden zij, nadat ze van God waren weggetrokken, weer naar God toe? Verlangden zij weer naar Eden, waar God niet ver weg was, niet ‘hoger dan de blauwe luchten?’ maar dichtbij? Gingen zij een toren bouwen om naar God op te klimmen? Zij wilden in ieder geval God in hun midden hebben, een heilige plaats voor hem maken. Dit lijkt een mooie gedachte. Ze bouwden daar op de vlakte een ziggurath. Een ziggurath was in het oude Mesopotamië een toren die een heilige plek vertegenwoordigde. Het was een enorm bouwwerk in de vorm van een heuvel met een trap die de hoogte inging, naar god toe. De trap reikte als het ware tot in de hemel, wat niet betekende dat je naar god mocht opklimmen maar dat god moest afdalen. Onderaan deze trap werd dan een soort tempel gebouwd waarin god mocht vertoeven.
Het geloof van de Babyloniërs daar op de vlakte van Shinear in het oude Mesopotamië was dat god naar beneden mocht komen. Onderaan deze ‘torens’ werden tempels en steden gebouwd waarin priesters dienst moesten doen op de manier zoals het in die tijd en in die streek de gewoonte was. Deze godsdienst was het geloof in een god van de wederkerige dienst. God woont in je midden en jij dient hem en daardoor dient hij jou. Nu hadden de mensen na de vloed meer en meer de godsdienst van die volken aangenomen en wilden zij God dienen op de manier zoals de andere volken hun goden dienden. Goden mochten hier namelijk bij de mensen wonen onder hun voorwaarden. De mensen zorgden voor de goden en als gunst kregen zij de zegen van de goden. Niet om de naam van God groot te maken maar ten behoeve van de eigen naam. Het was soort een ruilhandel. Een naam voor een naam en een zegen voor een zegen. In Zacharia 5:11 wordt Shinear een plek van afgoderij genoemd. (Afgoderij betekent andere goden dienen). De mensen waren kwijtgeraakt wie God was en hun god was vermenselijkt. De eigen naam werd belangrijker dan de naam van God (Jaweh) en men was boven God uitgekomen oftewel Hij werd neergehaald.
Overal in de Bijbel zien we dat wij in deze wereld zijn om Zijn naam groot te maken en niet om een naam voor onszelf te bouwen. Het verlangen van de Babyloniërs staat niet ver van ons af. Ook wij verlangen naar bekendheid, naar gezien worden op, onder andere sociale media. Kijk eens naar mijn werk, mijn gezin, mijn bedrijf. Facebook en Instagram staat er vol mee. Het wordt nog problematischer als we dat ook op Heilige grond willen. De gemeente, het christelijke werk, wordt ineens een merk. Het merk Jezus als verdienmodel of als opstapje naar bekendheid.
Wij gooien er dan een vroom sausje overheen en plotseling staat daar een soort ‘gouden kalf’.
Wij dansen, zingen ervoor en geven het eer en de vraag wie er gediend wordt, verdwijnt naar de achtergrond.
In het verhaal van de toren van Babel zien we daarnaast dat zij geen rotsstenen meer gaan gebruiken, maar zelf stenen gaan bakken. Dit is een indirect verwijzing naar hetzelfde fenomeen: God, onze rots is opzijgeschoven en eigen bouwsels zijn daarvoor in de plaats gekomen. Ook de mens die voor de andere mens een rots en steun kan zijn is niet belangrijk meer. De mens is ondergeschikt geworden aan het bouwwerk. De Midrasj vertelt dat wanneer iemand bij de bouw van de Toren doodviel door een ongeval, men rouwde om de stenen die daarbij braken en niet de persoon die overleed. In de gehele Bijbel is te lezen dat heiligdommen en altaren altijd van natuurlijke stenen werden gemaakt, verwijzend naar God die onze rots is, met de mensen om ons heen als unieke stenen in Gods bouwwerk.
Toen Jozua in het land aankwam richtte hij een altaar met twaalf rotsstenen op verwijzend naar de stammen van Israël en God die hen bij elkaar zou houden. De rotstenen weerspiegelen de uniciteit van God en mens want geen steen is hetzelfde. Echter in Babel, wilden ze het anders, namelijk: bouwen met gelijkvormige stenen. Het woord wat in de tekst voor bakstenen wordt gebruikt is ‘labanu’ wat ook neerbuigen betekent.
Zij wilden een eigen bouwwerk maken voor God, gemaakt volgens eigen ideeën. Niet om voor God te buigen, maar om Hem voor hen te laten buigen. Zij wezen de rots, onze God af. Zij wilden niet in God geloven op een manier zoals God wilde dat ze in Hem geloofden. Zij wilden God op een eigen manier dienen en volgens de eigen visie.
Er staat dat zij allen dezelfde taal spraken. Was dit het Mesopotamisch of Hebreeuws? Zeker niet. Er werden al heel veel talen gesproken. Dat zie je in Genesis hoofdstuk 10 waarin er staat dat de afstammelingen van Sem, Cham en Jafeth een veelheid aan volkeren werd met vele talen. De talen bestonden al, maar zij spraken op deze vlakte één geestelijke taal. De ‘eigen eer’ taal. De taal van geloven op eigen inzicht volgens eigen belangen.
Zij waren daar, in Babel op dezelfde bladzijde beland maar bewogen de verkeerde kant uit met hun invulling van het geloof.
Aanbidding en Hem ‘dienen’ had daar als doel om God in hun midden te krijgen tot eigen heil. Dat bedreigt God zoals Hij gezien wil worden en het bedreigt de mens als wezen gemaakt in de schaduw van de Almachtige. De mensen waren eenvormige bakstenen, heiligdommen tot eer en glorie van zichzelf geworden, gegoten in een laag cement en met een hardheid die uiteindelijk alles kapot maakt. Bedenk: God woonde later in een mobiele tent in de woestijn en de Israëlieten idem dito. De Tempel vele eeuwen later was uit natuurstenen gemaakt. Maar ook de Tempel werd uiteindelijk een object van afgoderij.
God is uniek en Zijn woord is uniek en dat gaat de wereld door en heeft zoals de Tabernakel geen vaste plek.
Door de wereld gaat een Woord en het drijft de mensen voort: is een bekend lied. Het Woord van God is net een mobiele tent die zich voortbeweegt met steeds nieuwe inzichten geleid door mobiele mensen. We hebben een opdracht: als priesters het woord van God te onderwijzen en Zijn naam te verhogen door onze levenswandel. Het licht Van de Vader te laten stralen door ons heen en niet tot eigen eer op vele plekken.
God komt uiteindelijk het armzalige monument, de in hun ogen geweldige ‘toren’, bekijken en daalt neer vanuit de hemel. Het groteske bouwwerk is een klein misbakseltje in Zijn ogen. Hij wordt er verdrietig van. God is opzijgezet voor het ontwikkelen van de eigen naam.
Mogen we dan helemaal geen Naam voor onszelf maken? Bedenk in je kinderen gaat je naam al verder. Maar als je in de kerk, de gemeente, je christelijke bedrijf, je christelijke band een ‘ster’ wordt dan is dit niet Gods idee van samenwerking en aanbidding.
Waarvoor doen we iets in Zijn koninkrijk? Wat zijn onze motieven? Lieve gelovige vrienden van ons, altijd in de weer voor Jezus, gastvrij, gaven alles weg, waren betrokken bij veel mensen. Kortom een geweldige christelijke levensstijl. Op een dag kregen ze een gehandicapt jongetje. Het was een klap in hun geloofsleven. Zij die altijd zo in de weer waren voor het Koninkrijk, hadden nu een kwetsbaar kind waardoor ze hun levensstijl drastisch moesten veranderen. Zij snapten er niets van: waarom had God juist hen dit kind gegeven terwijl Hij wist hoe ze in het leven stonden. Echter ons geloof is geen ruilhandel, zoals van wij doen toch goede dingen voor Hem en als beloning…. de zegen van God? En bij die zegen hoort geen kwetsbaar kind, ziekte of dood.
Laatste vroeg een iemand aan mij. Waarom zou God mij deze baan geven? Dit na het indienen van zijn sollicitatieformulier waarbij er vele gegadigden waren en weinig uitverkorenen. Het is een verkeerde vraag. Het gaat niet om jou. Het gaat om Hem!!! Hij stelt mensen aan op plekken waar Zijn Naam verkondigd moet worden. Je bent niet meer dan iemand die voorganger is of de school moet schoonmaken. Werken is lofprijzing en lofprijzing is werken in het Hebreeuws.
Zo ook het echtpaar dat zendingswerk deed en door een auto werd aangereden waardoor de man zijn leven verloor. Ook bij deze lieve mensen kwam de verwarring (bablu) om de hoek kijken en met hen ook de verwarring bij familie en vrienden. Hoe kon God dit toelaten? Ze deden daar zulk goed werk.
Het is niet omdat je zulk mooi christelijk werk doet, dat jij en ik gezegend worden. Wij kunnen geen handjeklap met God doen onder het mom: we zijn toch in de weer voor U en nu zult U goede dingen doen voor ons.
Alles wat we mogen doen is tot Zijn eer en we vragen zegen tot Zijn eer. Het posten van je christelijke en niet christelijke bezigheden heeft een gevaar. Wat wil je laten zien en wat wil je hiermee zeggen? Hoe leuk je kinderen zijn, je werk, je vakantie ?
Wie dien je met alle posts? Jezelf of Hem?
Alles draait om Zijn Naam. Alles mag je doen om Zijn Naam hoog te houden en dat zijn onze schatten in de hemel. Doe ik het om zelf een naam te maken dan zal het verbrand worden bij het eindoordeel.
Ooit kwam de Naam van de Heer in gevaar en hoe is dat nu? Christelijke bands schieten als paddenstoelen uit de grond. Christelijke job coaching, christelijke counseling, christelijke politiek, christelijke cursussen waar je soms flink voor moet betalen. Ik heb er niets op tegen, maar wanneer gaat het over eigen naam en wanneer over Gods Naam? De scheidslijn blijkt heel dun.
Als ons Godsbeeld tevens is: Wij aanbidden Hem en daardoor krijgen wij zegen, dan zal dat verwarring brengen in onze levens en in dat van anderen. Wij snappen niet dat ziekte, moeilijkheden, hen of ons overkomt want wij zijn immers aan het werk in Gods wijngaard. Dit is geen Bijbelse gedachte.
Willen we weten hoeveel boeken we verkocht hebben en hoeveel op spotify ons lied is geluisterd, hoeveel we geliked zijn op facebook, dit om onszelf groter te maken, dan gaat er iets mis. De eigen ik, wordt te veel gevoed.
Wij hebben geen contractuele relatie met God. Een vrouw die de Alpha had gedaan en tot geloof gekomen was verloor haar baan. Zij was boos op God. Zij wilde niets meer met Hem te maken hebben. Haar Godsbeeld was in overeenstemming met de Mesopotamische goden. Hoe zit dat bij ons? God zorgt toch voor mij? Zeker maar niet altijd op de manier zoals wij denken of willen. Lofprijzing mag onze levenswandel zijn, en daarin zijn wij Zijn Naamdragers. Dat waren ze in Babel vergeten en God verstrooit hen voor de grote opdracht die Hij in Genesis al had gegeven: Vrucht dragen in levens van anderen en jezelf, tot Zijn eer.
God geeft hen een andere taal: de eigen eer neemt Hij weg. Ze moesten de wereld in. Jezus daalt vele eeuwen later wel af en bij de uitstorting van de heilige Geest bracht Hij ze weer samen, ieder in de eigen taal om Zijn Naam te verhogen.
Ik zag deze spreuk op internet langskomen, auteur onbekend.
Verscheidenheid en toch eenheid, Eenheid door verbondenheid. Verbondenheid in heiligheid en heiligheid door Zijn majesteit. Zo mogen wij leven tot in eeuwigheid
Bronnen:
Walton, John. The NIV application commentary.
Bottera, Jean Mesopotemia, Writing, Reasoning and the Gods.
Stephens, John Ancient Mediterrranian Religions.
Douglas, Frayne. Old Babylonian period. (2003-1595BC) Early period Volume 4.
Wenham, j Gordon, World biblical commentary, Genesis 1-15. Wat zijn onze drijfveren als wij aanbidden en God dienen?